In gedicht van de week van o-o-go 51( tijdschrift van De Reizende Dichters)
Kakement
Ik zong zijn lof als nadorst opzoek naar het hogere. Ik zong braaf, onwetend in het wit gehuld maar
wel in hoge sferen en altijd met brandend licht door mist omhuld. Lange gewaden besmeurd met rode
wel in hoge sferen en altijd met brandend licht door mist omhuld. Lange gewaden besmeurd met rode
wijn en broodkruimels van alle dagen wachten op de beloning van de dag. Vaak voelde ik me bekeken
en was het leed voelbaar op de kansel. Ohh ik voelde zijn pijn, zijn schreeuw om hulp.
en was het leed voelbaar op de kansel. Ohh ik voelde zijn pijn, zijn schreeuw om hulp.
Oh vader, oh moeder leef zoals je altijd leefde en kniel voor de beerput.
Laten we uitgummen of zwijgen tot het einde der dagen, het kinderleed helen en wachten op een beeldenstorm.
Laten we uitgummen of zwijgen tot het einde der dagen, het kinderleed helen en wachten op een beeldenstorm.
Maar fluisterend op weg naar ouderdom en wijsheid sprak ik licht genezende taal.
De taal van zachte matrassen en oude lijven en helende doeken, fragiel als mozaïek.
De taal van zachte matrassen en oude lijven en helende doeken, fragiel als mozaïek.
Zwijgen en een vinger op de zere plek. Sterven deden ze nog net niet, laatste lichtsintels langs het hemelgewelf.
Hele talen verdwenen in de poëet, werkwoorden, tegengesteld of in verleden tijd, in sprookjestaal of verzonnen zinnen, vaak onzichtbaar of nat van net opgedroogde ogen.
Dag in dag uit om te kunnen leven.
Magda Haan